web analytics

Voltooid leven

2 jun, 2022

De laatste ochtend stond ik met een kop koffie op het erf, en ik zag de zwaluwen in en uit de gaten in de oude, moedige muren van de longère vliegen, de longère die we bij nader inzien toch niet mogen verbouwen, of misschien toch wel, of misschien toch niet, want de voorbije weken hadden we geleerd: of dingen mogen of niet mogen is relatief, en sterk afhankelijk van het vertrouwen dat je opwekt, de manier waarop je je verhaal vertelt, zoals iedereen die wel eens een verhaal vertelt weet, de manier waarop bepaalt in hoge mate of mensen geloven dat het echt gebeurd is en/of het je kwalijk zullen nemen wanneer later blijkt dat je alles verzonnen hebt.

Het ging er uiteindelijk allemaal om hoe je naar de dingen keek, zo leek de vriendelijke dame van de afdeling urbanisatie ons te willen vertellen.

Kortom, bij het derde telefoontje met la mairie, was de vriendelijke dame van de afdeling urbanisatie plots in de wij-vorm beginnen praten. Ze zei dat ‘we’ bij nader inzien, nu ze de tijd had gehad om er even rustig over na te denken, wetende wat wij haar hadden verteld, en allerhande zaken verder in achtgenomen, ja, dat ‘we’ dan welbeschouwd en redelijkerwijs konden stellen dat de longère of een deel ervan verbouwd zou kunnen worden tot zo te zeggen een ‘kantoor’, of tenminste zo zouden ‘we’ dat noemen en een ‘kantoor’ behoefde geen bouwvergunning, zei de dame, ‘we’ zouden enkel moeten doorgeven wat ‘we’ met de buitenkant deden, de grote op het zuiden uitgevende schuifpui die ‘we’ in die oude, moedige muren zouden plaatsen en die mooie gieten vloer, en het metselwerk waarmee ‘we’ die oude, moedige stenen zouden verstevigen en het dak dat vernieuwd zou worden, maar wat ‘we’ binnen met die ruimte zouden doen, tja, daar zouden ‘we’ natuurlijk niets over hoeven te vertellen, hoe ‘we’ dat kantoor gingen inrichten ja dat was natuurlijk helemaal hoe ‘we’ het zelf wilden, niet waar? En ja, het leek ons inderdaad zeer goed voorstelbaar dat een medewerker op het kantoor van ons niet bestaande boerenbedrijf af en toe een dutje zou moeten doen of na gedane arbeid op het werk een douche zou moeten nemen en wie kon er iets op tegen hebben als wij in de secundaire voorwaarden van het arbeidscontract zouden opnemen dat ons personeel recht had om gebruik te maken van het zwembad dat wij op de plek van de oude stallen zouden aanleggen? Het ging er uiteindelijk allemaal om hoe je naar de dingen keek, zo leek de vriendelijke dame van de afdeling urbanisatie ons te willen vertellen. En als je anders naar de dingen kijkt, dan veranderen de dingen.

We keken net op het goede moment opzij, zagen de machtige, donkerbruine flank van zijn lijf en zijn poten die het bos van de buren indoken.

En dat was inderdaad wat er gebeurde, in die paar weken dat we er waren, voor het eerst sinds we in december bij de notaris de papieren tekenden. Ik was hier natuurlijk al veel vaker geweest, had hier halve boeken geschreven, eindeloos sigaretjes gerookt en glaasjes rode wijn geslobberd in de avondzon maar nu, nu we hier voor het eerst waren sinds die papieren bij de notaris, en we een bankrekening hadden, zo vaak hadden moeten bellen en mailen om het internetbankieren werkende te krijgen dat we de lokale filiaalhouder inmiddels tot onze intieme vriendenkring rekenden, ja nu we hadden geleerd waar de waterpomp stond, hoe we konden switchen tussen het drinkwater van la commune en het regenwater dat die pomp uit de oude waterput op het erf haalde, en waar de compteur van de boer stond die dat water gebruikt om de koeien in de stallen achter de longère water te geven, en nu ik met een masker op, badend in het zweet, het terrein bij de bron te lijf was gegaan met een bosmaaier en we hebben het hier niet over zo’n aanstellerig grastrimmertje met een accu maar wel een beest van een bosmaaier die, zoals dat hoort in een streek als deze, op tweetakt draait, handmatig gemengde tweetakt die je de adem beneemt terwijl de braamtakken in het rond vliegen, ja nu dus, terwijl we wandelingen maakten waarbij we het eerste half uur wat we nog schroomvallig ‘ons terrein’ noemen niet eens konden verlaten als we het hadden gewild, gebeurde er dus precies wat de dame van de afdeling urbanisatie had gesuggereerd: de dingen veranderden, en dat kwam omdat we er anders naar keken. Laat het mij zo zeggen: ik kreeg zin om op pensioen te gaan.

Later die ochtend liep ik nog even het pad naar de bron af; onder de kromgegroeide hazelaars door, langs het kleine aardappelveld en de boomgaard aan mijn rechterhand, en het begin van het everzwijnenbos aan mijn linkerhand – waar nooit everzwijnen gezien worden maar eerder die week sprong er plots een hert uit tevoorschijn, we kwamen terug van een wandeling door de achterliggende weilanden, een aarzelende verkenningstocht door nieuw verworven gebied, toen dat hert plots over de weg bij de bron sprong, we keken net op het goede moment opzij, zagen de machtige, donkerbruine flank van zijn lijf en zijn poten die het bos van de buren indoken, en we keken elkaar aan en lachten, wauw, een hert, zomaar, op ons terrein – maar goed dat pad loopt dus langs het begin van dat bos, bij de oude hondenren, waar al lang geen jachthonden meer in staan te hijgen en die nu bijna geheel door klimop is overwoekerd, en gaat dan zo verder naar beneden, de bomen aan weerszijden grofweg gesnoeid door de boer die het achterliggende land pacht, die moet hier langs, dus die kapt alles wat in de weg hangt, dat mag, en dan linksaf en daar is dan de eerder gememoreerde bron.

Zo eentje waar je ’s avonds urenlang in het vuur kon staren of ’s ochtends je yogamatje neer kon leggen, en dan ademen op het ritme van ons kabbelende beekje.

De hele week was ik daar in de weer geweest. Ik trok onkruid uit en verwijderde het mos uit de nis, schepte de bladeren uit de put, maakte de stenen schoon met een stalen borstel tot het jaartal tevoorschijn kwam en weer helemaal leesbaar was: 1898. In dat jaar bouwde een over-over-overschoonvader die nis – la fontaine, zeggen we hier – om die bron heen, met grote, ruwe stenen. Het water komt uit de grond, door de spleten tussen de stenen die de bodem van put vormen – hij is niet diep, een halve meter, meer niet – en wat te veel is voor de put, stroomt via een geul ons beekje in en tien meter verderop loopt ons beekje alweer over in la ruisseau, die dat deel van ons terrein begrenst en verderop verdwijnt in het bos van de buren waarin ook dat hert verdwenen was.

Het water in de bron was glashelder. De kikkervisjes die ik er eerder die week nog in zag zwemmen, waren nu niet te zien, zaten wellicht verborgen in de spleten tussen de stenen, en eens te meer was ik geroerd bij de gedachte dat je zoiets eenvoudigs achter kan laten, als mens. Een eenvoudig bouwwerkje waarin drinkwater verzameld wordt en dat er honderdvijfentwintig jaar later nog steeds staat, te midden van de natuur, goddamnit, over een voltooid leven gesproken, dat is in feite net zo mooi als een roman of vijf schrijven, wellicht mooier. Ik liep over het veldje naast la fontaine, inspecteerde de resterende braamstruiken, bedacht dat we er de volgende keer met de ploeg doorheen moesten als we niet wilden dat alles binnen de kortste keren weer overwoekerd raakte, bewonderde eens te meer het vijf, zes meter hoge bamboebosje aan de andere zijde van het veldje, de appelbomen in volle bloei aan de rand van het pad, en beeldde me in hoe we hier een idyllische bezinningsplek van zouden maken, zo eentje waar je ’s avonds urenlang in het vuur kon staren of ’s ochtends je yogamatje neer kon leggen, en dan ademen op het ritme van ons kabbelende beekje, en plots begonnen hoog boven mij de bladeren van de bomen te fluisteren, onverstaanbaar maar geruststellend, en daar stond ik zo nog een tijdje naar te kijken en te luisteren, en daarna liep ik terug naar de boerderij, en we laadden de auto in en reden in stilte naar huis.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *