Thuis.
Bij binnenkomst in het Flevopark begint de bal in mijn maag langzaam te smelten en ik besef dat ik hier te lang niet ben geweest. Ik probeer het tempo stabiel te houden; niet versnellen, niet vertragen, simpelweg rennen zoals het goed voelt, zoals het goed voelde toen ik een paar dagen geleden stilstond op de roltrap in het Centraal Station in Antwerpen, langzaam naar boven gleed, het licht in dat door de stalen overkapping de hal in viel.
Ik begreep plots een paar dingen en die verontrustten mij.
In de brievenbus vond ik bij terugkeer van vakantie het nieuwe boek van Erik Jan Harmens en de nieuwe Hard Gras. Ik bladerde door die laatste publicatie en stelde vast dat de Hard Gras-redactie ongevraagd mijn Twitter-account had geplunderd: zowat alle foto’s die ik tijdens het WK voetbal heb getweet zijn gebruikt om het WK-dagboek te illustreren dat ik voor deze editie heb bijgehouden. Ik herlas wat alinea’s, was eigenlijk best in mijn nopjes met het resultaat, uiteraard is het niet echt mijn dagboek maar een geromantiseerde versie ervan, zo’n versie waarin alles klopt. Tom Wolfe zei: ‘The problem with fiction is: it has to make sense.’ Maar dat geldt natuurlijk ook voor non-fictie, o ja, uiteindelijk zijn gebeurtenissen in een mensenleven enkel de moeite van het vertellen waard wanneer je ze romantiseert, dat geldt toch voor de meeste levens, ik bedoel, over het algemeen ben ik niet erg onder de indruk van het mijne maar zodra ik het heb geromantiseerd en het teruglees denk ik: nou, dat is nog niet min, wat deze kerel meemaakt – en toen zag ik plots dat ik er ook nog iemand in verwerkt had, ja, nu wist ik het weer, iemand die daar misschien helemaal niet op zat te wachten maar die plotsklaps ongevraagd een cruciale rol bleek te spelen in de geromantiseerde versie van mijn leven. Bal in mijn maag. Ik vroeg me af of ik het de persoon in kwestie alsnog moest laten weten. Natuurlijk niet. Ik laat nooit mensen weten dat ik over hen schrijf. Dat is een wet van Victoria. Heeft me nog nooit iets opgeleverd, behalve dan een halfslachtige schadeclaim van een derderangs advocaat waar ik zowel om heb gelachen als gehuild.
Ik geloof dat de bal in mijn maag in die weken begon te groeien.
Pas nu ik ren. Pas nu ik ren en het tempo stabiel hou, pas nu ik ren en het tempo stabiel hou en mijn lichaam oplost in het ritme van mijn passen komen de woorden weer terug. De hele zomer niet geschreven. Het schrijven ontzettend gemist. We verbleven op een kleine camping waar men aan permacultuur deed. Ik heb daar geen vragen over gesteld maar op basis van mijn eigen observaties zou ik zeggen dat permacultuur betekent dat je lukraak wat zaait en er verder niet naar omkijkt terwijl je ondertussen gewoon marktcomforme prijzen vraagt aan mensen die te midden van die permacultuur aan glamping willen doen. Mensen voor wie je elke avond in het beste geval redelijk oké kookt voor nog marktcomformere prijzen, of aan wie je – in het geval deze mensen per se zelf willen koken, u begrijpt dat wij deze mensen waren – zonder blikken of blozen twee gaspitjes, een pot en een pan verhuurt als zijnde een ‘mobiele keuken’. Allemaal permacultuur. Desalniettemin nam ik me voor contact te maken met de andere gasten, nieuwsgierig te zijn, wie weet zelfs gesprekken te voeren. Maar al bij mijn eerste poging diste ik iemand en plein public. Per ongeluk, maar wel goed raak. Voor de rest van ons verblijf knikten mensen me vanop veilige afstand vriendelijk toe. Ik zwom, speelde met de kinderen, proefde wijn, las af en toe een stukje in Twentieth-Century Boy van Duncan Hannah, over het hippe New York van de jaren zeventig, een geweldig boek dat je niet in een ruk uit moet willen lezen maar waar je rustig een jaar over kan doen, stukje bij beetje, en ik zei tegen mezelf dat ik godverdomme graag in die tijd geleefd had maar misschien bedoelde ik iets anders.
Het nadeel van cryptisch zijn: alles lijkt erger.
0 reacties