M.
Afgelopen vrijdag ging ik uit eten bij Toscanini op de Lindenbracht, met Gilles en Rob. Weinig mensen weten dit maar Gilles van der Loo is in Toscanini geboren en heeft er, toen hij nog jong en beloftevol was, alles gedaan wat God en klein Piereke hebben verboden. Je raadt het al: we werden als helden onthaald. Dienovereenkomstig posteerden we ons met een biertje op de stoep en bespraken wie in onze omgeving allemaal kanker heeft.
Daarnaast ontbijt ik steeds vaker met groenten.
Net als wielrennen, zei Gilles.
Inderdaad, zei ik. Je moet het elke dag doen. En het duurt net zolang om weer op je oude niveau te komen als de tijd dat je gestopt was.
Nee, dat laatste zei ik niet want ik wilde de sfeer erin houden maar het is wel gewoon waar. Hang in there, Gilles.
Omdat we helden waren, kregen we overheerlijke gang na overheerlijke gang geserveerd zonder dat we iets besteld hadden. Op een bepaald moment werd Gilles tot tranen toe geroerd door drie ravioli. Alleen de kalfswangetjes op het eind waren er te veel aan maar ik durfde ze niet te laten liggen omdat 1. ze onwaarschijnlijk mals waren en 2. Rob aan het begin van de avond al was weggehoond toen hij zei liever geen vlees te willen eten. Zelf eet ik al een jaartje of wat niet vaker dan een of twee keer per week vlees en het is bijzonder om vast te stellen hoe mijn lichaam hierop reageert, namelijk: heel erg blij. Daarnaast ontbijt ik steeds vaker met groenten. Groenten, ja. En ik kan u vertellen: dit is een knoert van een tip.
Welke vitrine? vroeg mijn moeder.
De volgende middag stapte ik met de meisjes in de auto en reed naar Antwerpen voor de verjaardag van mijn moeder terwijl ik nadacht over de email die ik ’s ochtends had ontvangen en waarop ik een antwoord diende te formuleren, een antwoord waarop ik wellicht te hard mijn best zou gaan doen in een poging slim en geestig te zijn. De meisjes zaten op de achterbank filmpjes te kijken op de iPad en ter hoogte van Oosterhout zette ik Studio Brussel op. In het restaurant aangekomen bleek mijn moeder in grote vorm; ze voelde zich zichtbaar jarig en geliefd en ik vroeg hoe het ging met haar vriendinnen in het bejaardentehuis.
Welke vitrine? vroeg mijn moeder.
Dat was straf, want er is in Alles is OKÉ inderdaad een belangrijke rol weggelegd voor een vitrine, ik moet daar eerlijk in zijn.
Vriendinnen, zei ik.
Ja, zei mijn zus. M. bijvoorbeeld.
Nog een bijzonder toeval want ik ben vrijdag beginnen lezen in Kamers Antikamers van Niña Weijers waarin ook een M. een rol vertolkt maar dan een M. die ik wél ken – verder een erg goed boek trouwens al vind ik het vreemd dat vooralsnog niemand de wijze waarop de ik-verteller andere personages verhalen laat vertellen bij de naam noemt, dus zal ik het maar doen: Rachel Cusk. Ik hou wel van die techniek, al heb ik het nog nooit iemand zo soepel en elegant zien doen als F. Scott Fitzgerald in The Great Gasby wanneer hij plots, out of the blue maar geheel vanzelfsprekend, Jordan Baker het woord geeft. Afijn.
Wie is M.? vroeg ik
Dat is die mevrouw die altijd een fles witte wijn in een koelzak aan haar rollator heeft hangen, zei mijn zus.
Mijn moeder begon te giechelen.
Waarna ik die email schreef en daarin precies zo slim en geestig bleek te zijn als gevreesd mocht worden.
Goed, dit alles gezegd zijnde at ik voor de tweede keer deze week een stuk vlees, dit keer filet pur, van bijzonder matige kwaliteit helaas en precies zo duur geprijsd als enkel zichzelf overschattende brasserieën in de rand van de stad durven te doen, en daarna reden we weer terug naar huis, opnieuw met buikpijn, opnieuw peinzend over die email, terugschakelend naar de Nederlandse Radio 1 ter hoogte van Oosterhout en bij thuiskomst ontwaakten de meisjes, gingen we naar bed, sliepen, werden wakker, ontbeten met groenten, waarna ik die email schreef en daarin precies zo slim en geestig bleek te zijn als gevreesd mocht worden, waarna ik alsnog gewoon op send drukte want leren, nee, dat ga ik het nooit.
0 reacties