web analytics

Een schitterend verval (2).

17 apr, 2023

De nacht voor de afspraak met de neuroloog, droomde ik van Karen. Ik was op een feest, in een kleine ruimte met rode muren en een laag plafond. Veel mensen die ik niet kende, en iedereen had zwarte cocktailglazen in de hand. Op een bepaald moment liep ik een trap op, naar ik weet niet waar. Een zwarte trap met zwevende treden, en ik liep achter haar beste vriendin aan, die daar blijkbaar ook was, en plots, net voordat we in het plafond zouden verdwijnen, liep Karen tussen ons in. Ik kon haar gezicht niet zien, herkende haar aan haar krullen, dacht: holy shit, dat is Karen.

Ik dacht: het is ernst, maar ik ga nog niet meteen dood.

Prompt schrok ik wakker, met hetzelfde gevoel als waarmee ik in slaap was gevallen: verdriet om de snelheid van het leven. Karen had de vrolijkste lach die ik ooit heb gezien, en een van de laatste keren dat ik heb gehuild was toen ze trouwde. Ze kwam het gemeentehuis uit in haar witte jurk, er werd gelachen en met rijst gegooid, en toen ik haar wilde omhelzen zag ik dat ze me niet meer herkende, vanwege de medicijnen die haar nog net lang genoeg overeind hielden om de liefde van haar leven haar ja-woord te kunnen geven. Ik gaf haar snel een zoen en toen voelde ik het komen, trok me terug tussen de bomen en struiken die het gemeentehuis flankeerden, en ik huilde. Hoe lang is dat geleden? Een jaar of twintig, schat ik.

Ik bleef er nog een tijdje ontredderd over nadenken, in bed, en besloot uiteindelijk dat het allemaal van geen betekenis was. Gewoon weer eens aan Karen gedacht, dat kon gebeuren, dat was op zich zelfs fijn, en ik concentreerde me op de herinneringen die me resten waarin zij een rol speelt, een periode van zo’n jaar of tien waarin we dezelfde kroeg frequenteerden en dezelfde vrienden deelden. Die kroeg bestaat deze maand 45 jaar, vorige week ontving ik via via een uitnodiging voor het feest, maar ik kan niet.

De volgende ochtend fietste ik naar het ziekenhuis voor de uitslag van de scan. Ik meldde me aan bij de poli, ging op een bankje zitten, en zodra de neuroloog in beeld verscheen om mij op te halen, probeerde ik aan haar blik af te lezen hoe de zaken ervoor stonden. Ze begroette me afgemeten vriendelijk, wist precies de juiste balans te vinden tussen professioneel en sympathiek, zei verder niets terwijl we naar haar kamer liepen. Ik dacht: het is ernst, maar ik ga nog niet meteen dood. Dat bleek te kloppen. Op zich gunstig nieuws voor Een schitterend verval. Gilles had me ’s ochtends al vroeg geappt, formeel om me succes te wensen maar vermoedelijk vooral omdat hij wilde weten of er tijdsdruk was, of hij wellicht al uitgeverijen kon benaderen, mogelijk viel er vast een voorschotje te vangen op de royalty’s, maar vooralsnog lijkt het erop dat het inderdaad, zoals hij hoopte, allemaal langzaam zal gaan. Alleen de mate van gruwelijkheid zou, vanuit literair-commercieel perspectief, nog wel eens kunnen tegenvallen.

‘Er zijn mensen met jouw worst case scenario die marathons lopen!’

Anyways, er volgt nader onderzoek. Er moeten wat zaken uitgesloten worden, zo zeggen ze dat dan. Zoals altijd bij tegenslag, stond ik mezelf toe om 24 uur te balen. Vierentwintig uur, niet langer, daarna moet je gewoon weer normaal doen. Ik fietste van het ziekenhuis naar kantoor, werkte wat, zo tussen het googelen door van de medische termen in het verslag van de neuroloog, en daarna appte ik met diverse vrienden, Rob belde, het werd snel duidelijk dat we de kroeg in moesten dus daar bepaalden we in rap tempo de nodige parameters voor, op de manier die onze vriendschap nu toch al meer dan tien jaar op vrij unieke wijze kenmerkt en tot een voorbeeld voor velen maakt, en daarna fietste ik naar huis, en las een boek, zo tussen het googelen van nog wat andere doomscenario’s door, ging slapen, droomde niet, ging de volgende ochtend onmiddellijk hardlopen. ‘Er zijn mensen met jouw worst case scenario die marathons lopen!’ had iemand me monter toe vertrouwd, maar ik wil geen marathons lopen, ben je gek, ik wil gewoon twee keer per week dertig minuten knallen en voelen dat ik een lijf heb dat werkt. Onder de douche speelden weer enige symptomen op, vreemde tintelingen die als stroomstoten door mijn benen schoten. De neuroloog had me uitgelegd hoe dat kwam, het was volstrekt normaal, in acht nemende wat zich in mijn ruggenmerg afspeelde; wonderlijk hoe snel iets wat aanvankelijk verontrustend en destabiliserend was, op nauwelijks twee maanden tijd volstrekt normaal kan worden.

Terwijl ik me afdroogde dacht ik aan een theatervoorstelling van een jonge maker die ik enkele dagen eerder in het Frascati theater zag. Ik ben dol op jonge makers omdat ik dol ben op overmoed en dingen die niet af zijn maar wel verduiveld goed geprobeerd, en deze jonge maker maakte een voorstelling over het einde van de wereld – kijk, overmoed – en kwam daar mee weg, met name dankzij het laatste kwartier, dat bloedmooi was, omdat er helemaal niets in werd geprobeerd, en er geen overmoed meer te bespeuren viel.

De kunst bestaat erin het leven niet te persoonlijk op te vatten.

Er werd gedanst. De acteurs bewogen over de vloer op verraderlijk eenvoudige wijze, soepel en elegant. Ze namen hun tijd, waren geconcentreerd en ontspannen tegelijk, en het bleef maar duren, telkens opnieuw dezelfde bewegingen, dezelfde elegantie en souplesse, en ik verlangde er heel erg naar om ook zo te dansen. Mensen die mij kennen weten dat ik over een mean motherfucker van een heupmove beschik, en dat ik met één simpele schouderbeweging harder kan swingen dan het merendeel van de mensheid – ik zeg het maar even gewoon zoals het is – maar de totale controle over mijn lichaam, zoals deze acteurs hun lijf beheersten, rustig en bescheiden over de vloer bewogen, telkens opnieuw het draaien en keren, het gelukzalige en de sereniteit van die moeiteloze herhaling, alsof ze in staat waren ermee door te gaan tot lang ná het einde der tijden, nee, dat zat er voor mij wellicht niet meer in, en niet alleen in neurologische zin. Ik kleedde me aan, poetste mijn tanden, bekeek mezelf in de spiegel. Ik las ergens, onlangs, weet niet meer waar, dat de kunst erin bestaat om het leven niet te persoonlijk op te vatten. Steeds minder mensen lijken het te kunnen, of te willen. Alles is persoonlijk in deze tijd. Ze moeten jou hebben. Nee, dacht ik. Nee, nee, nee. Zo iemand ga ik niet zijn. En ik liep naar boven, smeerde mijn boterhammen, en tegen de tijd dat ik op de fiets sprong waren de vierentwintig uur voorbij en kon ik gewoon verder met mijn leven, voor minstens een maandje of zo.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *