Het was een geval van overmacht, een noodgreep, de enige manier waarop ik Lou Victoria (11) kon overtuigen om wedstrijden te spelen, iets wat ze al twee jaar categoriek weigerde – terwijl ze wel elke week vrolijk meetrainde met de club – bang dat ze het ‘zielig’ zou vinden wanneer het andere team verloor, iets wat aanvankelijk nog op enige vertedering kon rekening maar hoe langer hoe minder goed viel uit te leggen.
De realiteit is dat ik jaloers ben op die meiden, op een existentieel niveau.
Dus ten einde raad, na talloze discussies, waarbij de hakken op Lou Victoriaanse wijze het zand ingingen (‘Ik ga NOOIT VAN MIJN LEVEN wedstrijden spelen, knoop dat maar goed in die oortjes van je.’) stelde ik voor dat ik de openstaande vacature van coach zou gaan invullen, dan was ik er altijd bij. Daarmee ging ze tot mijn stomme verbazing akkoord, wellicht omdat ik het voorstelde op een moment dat ze op haar telefoon zat. Deze dagen mag het niemand verbazen dat Lou Victoria op maandag al niet meer kan wachten tot het zaterdag-wedstrijddag is en zich daarbij niet zelden als de fanatiekste van het team manifesteert, smash na snoekduik produceert, zónder kniebescherming uiteraard ‘want dat zit niet lekker’.
Zelf had ik me voorgenomen mijn nieuwe functie uit te oefenen met de ijzingwekkende kalmte waarvoor ik bekend sta. Betrokken doch onthecht. Geliefd maar met een natuurlijk gezag. In een stijlvolle sportiviteit gelardeerd met slimme tactische vondsten, die mij zou onderscheiden van de clichématige druktemakers die je bij wedstrijden wel eens tegenkomt. Maar wat blijkt: ik bén zo’n druktemaker. IJsbeer onverdroten op en neer langs de lijn, voorzie mijn speelsters non-stop van ongevraagd advies, bal de vuisten, hef mijn handen wanhopig ten hemel en geef instructies op een volume dat Lou Victoria geregeld omschrijft als ‘cringe’. Ik zou, kortom, wat vaker mijn bek moeten houden. Maar de realiteit is dat ik jaloers ben op die meiden, op een existentieel niveau, ja, ik schreeuw het uit omdat ik liefst van al het veld op zou springen om mee te doen, en elke zaterdagmiddag raak ik opnieuw bedwelmd door de eigenzinnige, ehm, laat het ons dynamiek noemen, van zo’n team van elf- tot veertienjarigen.
Maar dat boeit die meiden niks want ik ben oud en dat ben ik, uiteraard, ‘letterlijk’.
Een dynamiek die hen in staat stelt om twee sets lang probleemloos ongeïnteresseerd op het veld te staan lummelen, waarbij de een met de rug naar de tegenstander het plafond van de sporthal bestudeert en de ander haar nagels inspecteert terwijl een derde de vierde een TikTok-dansje leert, en al mijn pogingen om ze bij de les te houden op superieure wijze te negeren en tegelijk, wanneer ze die twee sets kansloos verloren hebben en ik verzamel ze om me heen en vraag wat er volgens hén niet helemaal goed gaat, onmiddellijk, enthousiast en in koor uit te roepen: ‘We stonden niet op te letten!’. Waarna ze de volgende set supergoed opletten, de veel sterkere en langere tegenstander tot het uiterste drijven met prima spel en oeverloze inzet om uiteindelijk, bij voorkeur zo rond het beslissende setpunt, vanuit het niets, zonder aanleiding of wat dan ook, collectief te stoppen met dat hele opletten en alsnog te verliezen, maar goed. En zodra we het veld afstappen zijn ze ALLES op slag vergeten. Geen woord meer over de wedstrijd,
who cares, snel snoep kopen in de kantine, en naar huis, terwijl de coach de rest van zijn vrije zaterdag verdoet met nastuiteren van de adrenaline, ’s nachts wakker schrikt van die ene bal die toch echt in was geweest, zich in de dagen erna blijft afvragen hoe hij dat team op de rit gaat krijgen, maar dat boeit die schitterende meiden helemaal niéts, want ik ben oud en dat ben ik, uiteraard, ‘letterlijk’.
Een tijdje terug las ik een interview met een schrijfster, ik weet niet meer wie of waar, maar ik onthield wat ze vertelde over het bereiken van de middelbare leeftijd en wat dat voor haar betekend had: het verlies van persoonlijkheid. Plots weet je even niet meer wie je bent, je lijkt je grip op het leven te verliezen, en vraagt jezelf af of je al die jaren je tijd niet hebt verdaan met iets wat niet echt bestond – een gedachte die nooit eerder in je was opgekomen. Ik herkende dit. Soms lijkt het alsof je in een soort van vacuüm leeft, en al je gebruikelijke referentiepunten lossen op in het niets of worden simpelweg ongeldig verklaard door de wereld om je heen, die steeds brutaler wordt, en je schrikt, wordt er onzeker van, zwerft rond als een schim aan de zijlijn van een leven waarvan je tot voor kort nog dacht dat dit het jouwe was. Het klinkt erger dan het is.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat die jonge schrijvers naar mij luisteren, of naar iemand anders for that matter en al zeker niet hun redacteur (maar dat blijft tussen ons, jonge schrijvers)
Eerder deze week was ik op een drukbezochte bijeenkomst van jonge schrijvers – jonge schrijvers op het podium, jonge schrijvers op de volgepakte tribune, jonge schrijvers overal, en ik. Eerst werd er vol branie opgetreden en daarna werd er vol branie geborreld, en ook op die borrel was ik in dat vacuüm beland, stond vaak alleen, met mijn biertje in de hand, in wezen hetzelfde gevoel dat ik ook wel eens heb wanneer ik op zaterdagmiddag langs de zijlijn van een volleybalwedstrijd sta, alleen kon ik nu niet schreeuwen, dat zou raar zijn geweest, en ook is het natuurlijk niet de bedoeling dat die jonge schrijvers naar mij luisteren, of naar iemand anders
for that matter en al zeker niet hun redacteur (maar dat blijft tussen ons, jonge schrijvers) en ook werd ik niet op superieure wijze genegeerd, integendeel, ik sprak verschillende van die jonge schrijvers, sommige kende ik al jaren en had ik nog les gegeven, en ze vertelden over de boekcontracten die ze getekend hadden en die debuutroman die er nu echt aan ging komen, en ik kon me niet aan het idee onttrekken dat ze me dit vertelden alsof ik iemand was die dat allemaal al had volbracht terwijl ik zelf natuurlijk ook nog maar net begonnen ben (toch?) en telkens opnieuw kwam ik alleen te staan, met dat biertje, nogmaals, het klinkt erger dan het is, het is niet per se een onprettig gevoel, maar later die avond, toen ik naar huis was gefietst, langs de grachten waarin de lichtjes weer eens prinsheerlijk dansten, zat ik er nog even over na te denken, in de woonkamer, zonder het licht aan te doen, gewoon aan tafel met een half glas rode wijn, en de volgende ochtend, lichtjes brak misschien, las ik terug wat ik voor het slapen gaan in mijn notitieboekje had genoteerd en er viel weinig tegen in te brengen: het vervelendste aan een schim zijn, is dat je wéét dat ze je nog een beetje kunnen zien.
0 reacties