Mij, mij, mij.
Het eerste wat ik vanochtend deed toen ik op kantoor arriveerde, was het doosje punaises op mijn werktafel omstoten. Nee, dat heeft geen deksel. Daarmee heb ik aardig samengevat hoe de stemming deze dagen is.
Nooit meer een boek schrijven. Een heerlijk vooruitzicht.
Vorige week zorgde een pardoes veel te vroeg gearriveerde recensie nog voor een halve dag overmoed, en het idee dat het begonnen was, het circus. Yes, dacht ik, let’s get it over and done with. Daarna werd het gewoon weer stil, en dáárna maakte de afzegging door een televisieprogramma overduidelijk dat de zaak totaal kansloos is en het maar beter zou zijn om met deze gekkigheid te stoppen. Nooit meer een boek schrijven – een heerlijk vooruitzicht. Afijn. De punaises een voor een weer in het doosje gestopt, de gordijnen opengetrokken, het kantelraam open gezet, koffie gezet. Wat kan ik meer doen? Er is een to do-lijst, uiteraard. Dat lijstje is best lang want ik ben zes weken op vakantie geweest. Maar niks lijkt te moeten. Volgende week, wanneer het te laat is, zal ik er mij eens aan zetten. Nu hang ik in mijn stoel, staar naar het scherm, sta op, wandel door de kamer, bedenk me dat ik eindelijk die schilderijen op moet hangen, misschien eens iets van deze plek moet gaan máken, staar vervolgens minutenlang uit het raam; de parkeerplaats stroomt vol en aan de andere kant van het plantsoen, voor de kerk, warmt het rouworkest zich op. Straks mogen ze er weer eentje naar eindstation De Nieuwe Ooster begeleiden.
We cruiseden een zomer lang door Amerika. Als je wil weten waarom zoveel Amerikanen op Trump stemden: praat bij je volgende bezoek aan de States zoveel mogelijk met Uber-chauffeurs – het zijn de ronddolende zielen van mensen die door de American Dream zijn vermoord. Ook de natuur is erg mooi. We hielden alle vier een dagboek bij. Het mijne blijkt meer dan twintigduizend woorden te tellen. Dat is een kleine novelle. Maar wanneer ik nu een voorzichtige poging tot creatieve arbeid onderneem, tik ik met het gevoel al jaren niet meer te hebben geschreven. Ik blijk nauwelijks nog woorden te kennen. Soms sla ik het vooruitexemplaar van Alles is OKÉ even open en verbaas me over de woorden en zinnen die erin staan. Wie heeft dat allemaal verzonnen? Waar was ik toen dat werd opgeschreven?
En daar, op het strand aan de Pacific, ontwaarde ik de surfdude in mij.
Dit alles in acht nemende, kwam het mij in feite bijzonder goed uit dat ik de voorbije twee weken in een Kafkaësk conflict met een webshop verzeild was geraakt. Ik schreeuwde, ik vloekte, ik maakte mezelf groot en klein en huilde ei zo na, mompelde uiteindelijk tegen de mevrouw van de klantenservice: maar wat moet ik dán doen opdat iedereen van me zou houden? Ik bedoel: wanneer wordt die fiets geleverd, bitch? Zeg het of ik doe aangifte. Afijn. Seconden nadat ik voor de zeventiende keer gefrustreerd ophing zonder het vooruitzicht een fiets geleverd te krijgen, stond mijn vrouw naast mij en zei: ‘Heb jij nu echt alle witte wijn opgedronken?’ Klassiek gevalletje van een terecht verwijt in combinatie met een verschroeiend slechte timing. Waarna ik die blik weer kreeg en er een woordenwisseling volgde waarvoor je allerminst een goede verstaander diende te zijn.
Een kleine protestmars. Lou Victoria fier voorop, Lola en mijn vrouw er achteraan.
0 reacties