Bladibla.
Vorige week had een aardige uitgeverijdame mij gemaild dat Thomas Heerma van Voss meende dat mijn schrijven door F.B. Hotz beïnvloed was en zij zouden een bloemlezing van die Hotz gaan samenstellen. Of ik iets wervends wilde zeggen over Hotz?
Ook ontving ik van haar talloze uitnodigingen om Candy Crush te spelen.
Woensdag ging ik met de trein naar Antwerpen. Aangekomen op Berchem-station belde ik mijn moeder en kondigde aan dat ik binnen een half uur voor haar deur zou staan. Dat was goed. Ik nam een velo en begon te fietsen. Ik dacht aan een lieve tante die overleden was, een zus van mijn vader – en een van de trouwste lezers van dit blog, zo meen ik te weten – en van dit overlijden ging ik mijn moeder tijdens de lunch op de hoogte stellen. Mijn vader groeide op in koloniaal Congo, in een gezin met zes kinderen. Daarvan leven er nu nog twee. Langzaam verdwijnt een heel stuk van mijn jeugd. Eindeloze zomerdagen in Zemst met name, waarop iedereen samenkwam, en ik kampen bouwde, voetbalde en zwom met neven en nichten die ik tot mijn beste vrienden rekende maar wier levens uiteraard heel anders uitpakten dan het mijne en die ik aldus nauwelijks nog spreek of zie. Zo gaan die dingen. Zo gaan die dingen. Bladibla. Wanneer likete deze tante voor het laatst een Facebookpost van me? Nog niet lang geleden, hooguit een week. Ook ontving ik van haar doorheen de jaren talloze uitnodigingen om Candy Crush te spelen.
Zo gaan die dingen. Zo gaan die dingen. Bladibla.
Van de broers en zussen van mijn vader leven nu enkel nog mijn peetoom – die mij mijn tweede voornaam en aldus het eerste deel van mijn auteursnaam geschonken heeft – en een jongere oom die ik ooit op fenomenale wijze met tennis versloeg. Dat zal hij vast nog weten. Deze zomer tenniste ik weer eens, voor het eerst in twintig jaar, met Lola Victoria, op het terrein van een Chambre d’hôtes waar wij verbleven in de omgeving van de Chateaux des Loire. Toen we klaar waren, bleef ik nog even alleen achter op het veld, en ik herinnerde me die wedstrijd tegen mijn oom. Ergens in Boechout was het. Ik was een jaar of veertien en hij, tja, wellicht eind dertig, begin veertig? Alleszins, ik probeerde nog eens die service uit waarmee ik hem die dag tot wanhoop gedreven had, die ene met effect, die John McEnroe-gewijs wegdraait in de uiterste hoek van het servicevlak. En guess what, het lukte me van de eerste keer. Maar, toegegeven, daarna niet meer. Zo gaan die dingen. Zo gaan die dingen. Bladibla.
Het meisje achter haar ogen zal nooit meer tevoorschijn komen en toch moet ik die roman schrijven.
Nu zit ik aan de houten tafel in onze woonkamer te ontbijten. Beneden slaapt Lola Victoria, die ons vannacht kotsend wakker maakte. Lou Victoria vertelt aan mama over wat er gisteren in Oss is gebeurd. Mama, die nooit het nieuws volgt of de krant leest, het waarschijnlijk pas na een maand of zeven door zou hebben als de derde wereldoorlog in volle gang was. Lou vertelt het nauwgezet, precies zoals ze het gisteravond op het Jeugdjournaal heeft gezien, toen ze met traantjes in de ogen bij mij op schoot was gekropen, alleen vertelt ze het verdacht opgewekt en heeft ze het de hele tijd over een tram en niet over een trein, en bewaart ze – zoals dat hoort – de dramatische afwikkeling voor het laatst. Daardoor begrijpt mama nog niet wat de ernst van de zaak is. Gedurende een moment overweeg ik om Lou af te kappen, en het zo te laten.
Ik denk aan dat verhaal van F.B. Hotz, De tramrace. Je schrijft over een groot ongeluk dat zal komen en de volgende dag gebeurt het iemand anders, en je voelt je schuldig, alsof je het groot ongeluk hebt wakker gemaakt, hetgeen belachelijk is al mogen we nooit vergeten dat een schrijver tot alles in staat is, net zoals ieder ander mens.
0 reacties