Dikke kop.
’s Ochtends las ik het boek-in-wording waarover ik, na een lange, moeizame beginfase, sinds een maandje of twee een prima gevoel had. Dit draaide uit op een drama. Waar was ik in godsnaam mee bezig geweest? Hoe kon ik niet gezien hebben hoe slecht dit allemaal was?
Ik had nooit eerder in mijn slaap gehuild.
Woedend ijsbeerde ik door mijn werkkamer. Dit hield ik vol tot kort na het middaguur. Daarna gaf ik toe aan een oude gewoonte: ik reed naar huis en tikte drie biertjes naar binnen, en vijf sigaretten. Tegen de tijd dat mijn vrouw thuis kwam, zat ik aan de witte wijn.
‘Wat is er dan zo slecht aan?’ vroeg ze.
Zeer tegen mijn gewoonte in, begon ik haar uitgebreid over het boek te vertellen. Ik zette de structuur uiteen, de verschillende verhaallijnen, het idee erachter, ik raakte zo enthousiast en bevlogen dat ik het manuscript erbij pakte en haar stukjes voordroeg – iets was ik ook al nooit doe. Ik zag hoe ze luisterde, en glimlachend knikte, alsof ik een liedje zong en zij werd meegevoerd door het ritme, en ik droeg er zorg voor om te eindigen met mijn allerbeste stukje. Een stilte viel waarin ik haar hoopvol aankeek.
‘Tja,’ zei ze. ‘Dat is weer van die literatuur.’
En ook: ‘Misschien moet je wat meer aan de lezer denken en wat minder aan jezelf.’
Kortom. Dat hielp allemaal enorm.
Is het niet plausibel te veronderstellen dat de realiteit zich in haar dromen heeft verscholen?
Er is een passage in het boek waarin de verteller over het slapende hoofdpersonage zegt: ‘Moge zij de werkelijkheid dromen. Zou dat niet mooi zijn? Sterker nog. Zou het niet kunnen dat dit is wat er gebeurt – ik kan dit niet wetenschappelijk onderbouwen maar het is even moeilijk om het te ontkennen – is het niet plausibel dus, te veronderstellen dat de realiteit die zich zo laf uit haar dagen heeft teruggetrokken, zich in haar dromen heeft verscholen? Dat ze nu, in die vervloekte schemerfase van haar leven, waarin de dagen zich gedragen als onvoorspelbare wanen, elke nacht opnieuw de exacte werkelijkheid aan haar geestesoog voorbij ziet trekken, in het volle begrip van wat er daar gebeurt?’
Kijk, daar kon je van vinden wat je wilde. Misschien was het niet mijn allerbeste stukje ooit, maar het was alleszins een acceptabele passage, kom op, iets waar de gemiddelde schrijver en lezer toch wel wat mee kon, kortom, zeker niets waar een volwassen man om zou moeten huilen, tenzij hij het zelf is die het overkomt.
0 reacties